Reacties

  1. John Zeilstra zegt

    Geachte mevrouw Zwinkels,

    Met belangstelling uw blog gelezen op de Nieuwsbrief Omgevingsweb van 21 februari 2019 inzake het begrip “hetzelfde perceel”.

    Hierin wordt verwezen naar uitspraken van de Afdeling dat bij het bepalen of iets behoort tot “hetzelfde perceel”niet doorslaggevend is wat de kadastrale indeling is, maar wat de feitelijke actuele situatie is.

    Ook de bestemming van het perceel is niet doorslaggevend.

    Naar mijn mening staan de volgende recente uitspraken van de Afdeling haaks op deze multi-interpretabele jurisprudentie.

    ABRvS 201701831/1/A1 / Datum uitspraak: 28 februari 2018
    In deze zaak wordt door ABRvS geoordeeld dat de rechtbank het standpunt van het college correct heeft gevolgd inzake de berekening van de grootte van het bebouwingsgebied (rechtsoverweging 5, 5.1 en 5.2).

    Het betreffende college heeft voor de berekening van de grootte van het bebouwingsgebied, de kadastrale percelen 2698 en 2863, gelegen binnen hetzelfde bestemmingsplan, niet bij elkaar geteld.
    Gelet op de definitie van het begrip erf in artikel 1 van bijlage II van het Bor heeft het college terecht uitsluitend het kadastrale perceel met nummer 2698 in aanmerking genomen, nu dat perceel direct is gelegen bij het hoofdgebouw, is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

    ABRvS 201707702/1/A1 / Datum uitspraak: 8 augustus 2018
    In deze uitspraak luidt rechtsoverweging 2.4 als volgt:
    “Vast staat dat het hekwerk is voorzien op de delen van het perceel met de bestemming “Bos en natuurgebied” en dat het deel van het perceel waarop de woning is gelegen de bestemming “Woondoeleinden” heeft.
    Onder verwijzing naar de hiervoor onder 2.3 genoemde uitspraak van 25 april 2014, waarin doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan de voor het perceel geldende planologische regeling, overweegt de Afdeling dat de rechtbank gelet op deze verschillende bestemmingen terecht heeft overwogen dat geen functionele relatie bestaat tussen het hekwerk en het perceel waarop de woning is gelegen.
    Dat de onderscheiden percelen volgens [appellant] tezamen één landgoed vormen en dat het hekwerk niet afdoet aan de op de percelen rustende bestemmingen, geeft geen aanleiding daar anders over te oordelen, reeds omdat dit onverlet laat dat sprake is van verschillende planologische bestemmingen.
    Dat volgens de Nota van Toelichting slechts in uitzonderingssituaties sprake zal zijn van perceelgedeelten die in ruimtelijk opzicht helemaal niet zijn aan te merken als onderdeel van het perceel waarop zich het gebouw bevindt, kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de verschillende bestemmingen op de onderscheiden percelen niet leiden tot een ander oordeel.”
    Zie ook ABRvS uitspraak 201704860/1/A1 van 7 november 2018.

    Voorts zijn interessant rechtsoverwegingen 9.1 en 9.2 van de Rechtbank Midden-Nederland van 17 januari 2019.
    Het betreft zaaknummers UTR 18/2360, 18/2401, 18/2358 en 18/2384 onder het kenmerk ECLI:NL:RBMNE: 2019: 127, 128, 129 en 130.

    De vraag die voorligt in deze zaak is of de schuur kan worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk en als zodanig vergunningsvrij kan worden gerealiseerd. De rechtbank overweegt dat een bijbehorend bouwwerk als omgevingsvergunningvrij op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor kan worden aangemerkt als het in het achtererfgebied staat. Voor het antwoord op de vraag of het perceelsgedeelte waarop de schuur staat tot het achtererfgebied behoort, is van belang of het kan worden aangemerkt als erf in de zin van artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Ingevolge dat artikel wordt onder erf verstaan: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden. De rechtbank verwijst hiervoor naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3490.

    De rechtbank overweegt verder dat niet in geschil is dat de grond waar het hier om gaat geen onderdeel is van het perceel van eiser waar de woning op staat, maar dat het een daar achter liggend apart perceel is. Dit perceel voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de definitie van erf, omdat het niet direct bij het hoofdgebouw, in dit geval de woning van eiser, is gelegen.

    • BestemmingsPlanBezwaar.nl zegt

      Geachte heer Zeilstra,

      Bedankt voor uw reactie. Ik heb de uitspraken gelezen, maar deel niet uw mening dat deze uitspraken haaks op de in de blog aangehaalde uitspraak staan.

      In de eerste uitspraak die u noemt wordt een perceel niet meegenomen in de berekening van het erf. De grond die door appellanten wordt aangevoerd is “Deze twee bouwwerken maken in bouwkundig en functioneel opzicht deel uit van het hoofdgebouw en zijn daarom niet aan te merken als bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 2, aanhef en derde lid, onder f, van bijlage II van het Bor.” Nergens in de uitspraak wordt door appellanten betwist dat de twee kadastrale percelen als één geheel moeten worden aangemerkt. De juistheid van de stelling van het college is daardoor ook niet getoetst door de Afdeling, en het ambtshalve aanvullen van gronden lijkt ook niet dermate ver te strekken dat zij dit uit zichzelf toetst.

      De tweede uitspraak gaat over perceel- en erfafscheidingen. Daarbij wordt het bestemmingsplan altijd in acht genomen, omdat anders dan bij bijbehorende bouwwerken, de wetgever expliciet heeft overwogen dat het bestemmingsplan wél doorslaggevend is. Zie daarvoor deze twee passages uit de wetsgeschiedenis “Het voorkomt bijvoorbeeld dat weilanden of bosgronden, die door een toevallige kadastrale wijziging zijn gaan behoren tot hetzelfde juridische perceel als waarop een woning staat, zonder vergunning afgeschermd kunnen worden met 2 m hoge perceelafscheidingen.” en “Van geval tot geval moet worden bezien of het gedeelte grond waarop een afscheiding wordt geplaatst, in voldoende mate een functionele relatie heeft met het gebouw. Het bestemmingsplan speelt daarbij een relevante rol.” (Stb. 2010, 143 p. 149–150). Bij afscheidingen wordt daardoor een heel ander uitgangspunt gehanteerd dan bij bijbehorende bouwwerken.

      In de laatste uitspraak ligt er een perceel tussen 2 percelen. Ik weet niet hoe de feitelijke situatie eruitziet, maar kan me voorstellen dat daardoor onvoldoende relatie tussen de twee percelen bestaat om het als erf of perceel aan te merken.

      De jurisprudentie over hetzelfde perceel wordt naar mijn weten vrij trouw gevolgd. Ik heb nog nooit een uitspraak gezien die er echt uitspringt doordat een ander uitgangspunt wordt gehanteerd. De door u genoemde uitspraken zijn naar mijn mening goed verdedigbaar en liggen in lijn met de standaardjurisprudentie van de Afdeling. Mogelijk zijn de uitspraken interessant voor een toekomstige blog, maar niet voor een vervolgblog op deze blog.

      Met vriendelijke groet,

      Maurice Bontenbal
      Wij hebben uw vraag beantwoord op basis van beperkte informatie, zodat wij niet alle omstandigheden hebben kunnen meewegen bij ons antwoord.
      Wij kunnen er dan ook niet voor instaan dat het antwoord in uw situatie volledig en correct is.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *