Wanneer je een pand verhuurt is het erg belangrijk om erop te letten dat het pand niet wordt gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld als een bedrijfswoning wordt bewoond door iemand die niets met het bedrijf te maken heeft, maar dit volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan.
Dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: ‘‘de Afdeling’’) van 30 maart 2016 (AbRvS 30 maart 2016, nr. 201504581/1/A1). Er kan namelijk aan verhuurders van panden een dwangsom worden opgelegd als het door hen verhuurde pand in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Alleen als je aannemelijk kunt maken dat je niet wist of niet kon weten dat het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, kun je aan een last onder dwangsom ontkomen.
Vorige maand heeft een verhuurder van enkele appartementen een last onder dwangsom opgelegd gekregen van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Buren, omdat twee van de acht appartementen permanent worden bewoond, wat in strijd is met het betreffende bestemmingsplan. De Afdeling heeft bepaald dat de verhuurder als overtreder van de bestemmingsplanbepaling kan worden aangemerkt, omdat de verhuurder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende toezicht heeft gehouden op het gebruik van de appartementen en dat hij niet wist of niet kon weten dat de appartementen in strijd met het bestemmingsplan permanent worden bewoond. De reden hiervoor is dat de verhuurder bijvoorbeeld geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de huurders elders hun hoofdverblijf hebben. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat het voor de verhuurder onmogelijk was om van de huurders bewijs te verlangen dat zij het gehuurde al dan niet tijdelijk als hoofdverblijf gebruikten of zouden gebruiken.